Geplaatst op

Replacing GDP by 2030

Auteur: Rutger Hoekstra
Uitgever: Cambridge University Press, 2019

Hoe kunnen we onze samenleving beter gaan richten op een welzijnseconomie? Hoeksta is expert op gebied van de statistiek. In dit boek beschrijft hij dus de transitiemogelijkheden vanuit statistisch perspectief, gericht op waar landen hun beleid op baseren: van BBP naar ‘iets anders’. Het boek bestaat uit twee delen, een eerste deel met historie en uitwerking van het BBP en de honderden alternatieven die inmiddels bestaan. Het tweede deel is veel academischer en beschrijft een uitgewerkt strategie om een instrumentarium te ontwikkelen dat een volwaardige vervanging kan zijn voor het BBP.

Waarom het bbp niet volstaat

Centraal in dit boek staan twee vragen: “hoe werd het bruto binnenlands product (BBP) ’s werelds meest invloedrijke indicator?” Maar vervolgens de vraag: “waarom blijft het nog steeds de belangrijkste maatstaf voor maatschappelijke vooruitgang, ondanks het feit dat het alom bekritiseerd wordt omdat het geen rekening houdt met welzijn of duurzaamheid?”

In het eerste deel van het boek beschrijft Hoekstra de historie van het BBP en de wijze waarop het op dit moment mondiaal werkt. Hoekstra spreekt ook enige bewondering uit voor voor de wijze waarop dit instrument nu functioneert, ondanks alle kritiek die hij hier op heeft.

En waarom de alternatieven nog niet slagen

Waarom zijn de vele alternatieven buiten het BBP er niet in geslaagd om de dominantie van het BBP effectief aan te vechten? De analyse van Hoekstra is zeer uitgebreid en hij verwijst naar een compendium waar maar liefst 900 alternatieven zijn beschreven. Kortom: er is geen gebrek aan alternatieven.

Het succes van het BBP en het gebrek aan impact van de alternatieven ligt in hun onderliggende gemeenschappen. De macro-economische gemeenschap ontstond in de nasleep van de Grote Depressie en de Tweede Wereldoorlog. Deze gemeenschap formaliseerde geen gezamenlijk taal in het systeem van nationale rekeningen (SNA). Hiermee ontwikkelde men wereldwijde terminologie waarmee men kon communiceren. De alternatieven bestaat uit een zeer divers gemeenschap dat in veel dialecten, accenten en talen spreekt.

Een strategie naar beyond GDP

Dit boek stelt vervolgens een nieuwe routekaart voor 2030 voor, waarin wordt beschreven hoe een multidisciplinaire Wellbeing and Sustainability Science (WSS) kan worden gecreëerd met een gemeenschappelijke taal, het System of Global and National Accounts (SGNA). Dit wordt een set van verschillende accounts. Je verwacht daarbij (terecht) Environment, Social, maar Hoekstra licht ook toe dat er (uiteraard) een Economic, een Distribution en een Quality account nodig is. In het laatste hoofdstuk wordt beschreven hoe deze set van accounts ook daadwerkelijk geïnstitutionaliseerd kan worden.


Maarten Nijman

Geplaatst op

Winst voor iedereen – Progressief kapitalisme in een tijd van onvrede

Auteur: Joseph Stiglitz
Uitgever: Athenaeum

Joseph Stiglitz is hoogleraar economie aan Columbia University.  Van 1997 tot 2000 was hij hoofdeconoom bij de Wereldbank waar hij regelmatig kritiek op het beleid van de bank ventileerde.  In 2001 ontving hij de Nobelprijs voor de Economie en in 2002 werd hij bekend bij een breed publiek met een kritische publicatie over de negatieve gevolgen van globalisering.

In het eerste deel van ‘Winst voor iedereen’ besteed Stiglitz veel aandacht aan een weerlegging van de neoliberale dogmatiek binnen de economische wetenschap. Hij wijst op haar medeplichtigheid bij het optuigen en legitimeren van een mondiaal economisch systeem dat mens, dier en planeet meedogenloos uitbuit. Volgens Stiglitz is het gedachtegoed van het merendeel van de neoliberale economen oppervlakkig, theoretisch makkelijk te weerleggen, en als je naar de uitkomsten van politieke experimenten met neoliberale ideeën kijkt, overduidelijk verkeerd. Dat geldt bv. voor de doordruppeleconomie, de laffercurve en het idee dat aandeelhoudersmaximalisatie ten goede zou komen aan allen.

Ook laat hij zien dat verschillen in ongelijkheid, duurzaamheid, vrijheid, alfabetisme, gezondheid en zelfs geluk de uitkomst zijn van politieke keuzes. Er is geen kapitalistische natuurwet die zegt dat groei meer ongelijkheid vereist, zoals de friedmanianen in het kabinet van Trump beweren. Sterker nog: hoe gelijker een land, hoe hoger de groei op langere termijn.

Stiglitz pleit voor een sterke overheid. Markten falen veel vaker dan de neoliberalen toegeven en daarom is er ook meer overheid nodig om dat falen te voorkomen. Overheidsinterventies leveren  een grotere en positievere bijdrage aan het algemeen belang dan de neoliberalen erkennen.

In het tweede deel van het boek werkt Stiglitz een reeks beleidsvoorstellen voor een progressief kapitalisme uit. Naar zijn idee moet de overheid een actieve rol spelen bij het vergroten van de arbeidsdeelname. Werkplekken kunnen bv. ingericht worden op oudere werknemers door de werkplekken flexibeler te maken. De participatie zou ook groter kunnen worden als de beroepsbevolking gezonder is. Verder vindt Stiglitz het van essentieel belang dat er van overheidswege grootschalig wordt geïnvesteerd in onderzoek, zeker in fundamenteel onderwijs, en in het soort onderwijssysteem dat de groei van de kennis kan bevorderen. De overheid zou ook een actief arbeidsmarktbeleid moeten voeren om mensen te scholen voor nieuwe banen en moeten zorgen voor volledige werkgelegenheid, zelfs als daar een toename van de overheidsuitgaven of een verlaging van de belastingen voor nodig zou zijn.

Stiglitz pleit in zijn boek daarnaast voor publieke kinderopvang, hogere werkloosheidsuitkeringen, betere arbeidsomstandigheden en meer arbeidszekerheid, grote infrastructurele investeringen, het garanderen van ‘een goede publieke optie’ in huisvesting, gezondheidszorg en onderwijs, en grondbelastingen, kapitaalbelastingen, CO2-belastingen en financiële transactiebelastingen.

Deze maatregelen moeten van de Verenigde Staten een verzorgingsstaat naar Zweeds of Noors model maken. Dat is volgens Stiglitz financieel goed haalbaar: de baten wegen ruimschoots tegen de kosten op. Het voorbeeld van Zweden en andere verzorgingsstaten leert dat duurzaamheid en gelijkheid niet hoeven worden ingeruild tegen economische groei. Sterker, hoe duurzamer en hoe gelijker, hoe robuuster de economische groei op de lange termijn.


Fred Verbeek

Geplaatst op

The Case for the Green New Deal

Auteur: Ann Pettifor
Uitgever: Verso Books

Ann Pettifor is directeur van Policy Research in Macroeconomics (PRIME), een netwerk van economen die onderzoek doen naar Keynesiaanse monetaire theorieën en beleid, en bestuurder of adviseur bij verschillende economische denktanks en instituten.

In haar opvatting hebben milieuactivisten het milieu te lang geïsoleerd van de economie. ‘Ze hebben oog voor alle juiste zaken – klimaatverandering, de teruglopende biodiversiteit – maar ze besteden te weinig aandacht aan wat die ontwikkelingen drijft. Het is de toename van krediet die uiteindelijk zorgt voor een toename van CO2-uitstoot. Zolang je je aandacht enkel richt op de industrie en niet op het financiële systeem daarachter los je het probleem niet op. Dat is een blinde vlek van de milieubeweging.’ Samen met een clubje geestverwanten besloot Pettifor daarom zelf op zoek te gaan naar een toekomstbestendig alternatief. Hun plan moest een antwoord bieden op zowel de economische als de ecologische crisis. Ze noemden het een ‘Green New Deal’.

De ‘Green New Deal’ is een omvattend plan om binnen een termijn van tien jaar vijf belangrijke doelen te bereiken:

  • geen uitstoot van broeikasgassen
  • de creatie van miljoenen zinvolle, goed betaalde banen
  • het investeren in een duurzame infrastructuur en industrie
  • het garanderen van schone lucht en water, gezond voedsel, toegang tot de natuur en een duurzame omgeving voor iedereen
  • het bevorderen van rechtvaardigheid en gelijkheid

Pettifor concludeert dat het grootste gevaar voor het ecologisch systeem komt van het geglobaliseerde, grotendeels ongereguleerde verlenen van krediet door de financiële sector waarbij hoge rentes gevraagdworden. Als rentetarieven hoger zijn dan de capaciteit van de aarde om zichzelf te herstellen wordt het ecosysteem schade aangebracht.

Alle democratische landen staan machteloos tegenover een globaal monetair systeem dat ‘bestuurd’ wordt door private marktkrachten. De financiële markten hebben erg weinig belang om landen te ondersteunen die afwillen van hun afhankelijkheid van fossiele brandstoffen en van de organisaties die deze brandstoffen delven en distribueren.

Landen en hun regeringen zullen de controle over deze financiële markten moeten terugkrijgen zodat investeringen gaan plaatsvinden in het belang van het ecosysteem en de maatschappij als geheel. De Green New Deal pleit voor een alternatief paradigma voor de globalisering: lokalisering. Dat betekent niet dat er in het geheel geen handel zal plaatsvinden maar wel dat landen zo veel mogelijk in hun eigen behoeften voorzien. Industriële landbouw bv. die gericht is op export naar westerse landen en die één van de grootste veroorzakers is van klimaatproblemen, zal afgebouwd moeten worden.

Pettifor beargumenteert dat de internationale mobiliteit van kapitaal gereguleerd moet worden. Daarin ligt een belangrijke taak voor centrale bankiers, de poortwachters van kapitaalstromen. Financiële instellingen hebben namelijk toestemming nodig en moeten geregistreerd zijn bij de centrale bank. Dat geeft mogelijkheden tot regulering van deze instellingen bv. door het heffen van belasting op kapitaalstromen. Een dergelijke regulering kan het best plaatsvinden door internationale samenwerking en coördinatie.

Pettifor stelt dat de Green New Deal gebaseerd is op de volgende economische principes: een ‘steady-state’ economie, grenzen aan het consumentisme, zelfvoorziening,  een gemengde markteconomie, een arbeidsintensieve economie, monetaire en fiscale coördinatie en het opgeven van de illusie van eindeloze economische groei.

Voor de financiering van de Green New Deal keert Pettifor zich tegen Green Quantitative Easing en de Modern Monetary Theory. Zij stelt dat in landen met een beproefd  monetair systeem er nooit een tekort aan geld kan zijn. Een CO-2 belasting kan een belangrijke bijdrage leveren. De uitgave van staatsobligaties is ook mogelijk.

Om de macht op de financiële sector te heroveren, zal het grote publiek eerst moeten beseffen hoeveel macht we eigenlijk al hebben, betoogt Pettifor. Dat begint bij het inzicht dat een financiële sector enkel kan functioneren bij de gratie van de publieke sector. Het is dan ook zaak dit narratief steeds te blijven herhalen en mythes te ontmaskeren.

Het handboek ‘Change Finance, Not The Climate’ van het Transnational Institute is een gids hoe het financiële systeem herzien kan worden om de klimaatcrisis te stoppen. De centrale boodschap is dat leningen voor fossiele brandstoffen richting groene energie moeten gaan en dat publieke financiering en eigendom de infrastructuur voor een Green New Deal kan verschaffen. Het handboek is gratis te downloaden op https://www.tni.org/en/changefinance .


Fred Verbeek

Geplaatst op

De Tirannie van Verdienste

Auteur: Michael Sandel
Uitgever: Ten Have

Michael Sandel is politiek filosoof aan Harvard University, USA. In de Tirannie van Verdienste levert hij stevige kritiek op het concept meritocratie dat een kenmerk zou zijn van neoliberale economieën en dat ervan uitgaat dat iedereen met gelijke capaciteiten een gelijkwaardige plaats in de maatschappij kan bereiken ongeacht achtergrondkenmerken als opleidingsniveau van de ouders en etniciteit, mits men zich daarvoor inspant. In de eerste plaats laat hij voor de USA zien dat van deze veronderstelling weinig terecht komt. Bij de topuniversiteiten is nog steeds slechts een zeer klein percentage studenten afkomstig uit de lagere klassen. Ook bij staatuniversiteiten is aantal studenten uit de lagere klassen dat opwaartse mobiliteit vertoont geringer dan op basis van het meritocratisch principe verwacht zou mogen worden. Deze sociale mobiliteit is de laatste decennia afgenomen.

In de tweede plaats veroorzaakt het idee dat de plaats die men inneemt in de maatschappij het gevolg is van de eigen verdienste bij degenen die de slechtste banen bekleden een gevoel van schaamte dat het hen niet gelukt is. Degenen die het wel lukt voelen zich daarentegen ver verheven boven de mislukten. Het meritocratisch principe brengt voor studenten uit de hoogste milieus wel een enorme competitiedrang met zich mee omdat hun ouders niet willen dat zij lager uitkomen dan zij zelf.

Sandel waarschuwt voor het groeiende verschil tussen de elite en de rest. Een te grote kloof maakt het steeds moeilijker om onszelf te zien als burgers die een gemeenschappelijk leven delen. Dat brengt schade toe aan onze democratische samenlevingen. Hij ziet in deze kloof een reden voor het opkomend populisme.

Mede door de globalisering, waardoor arbeid verplaatst is naar lagelonenlanden en de ongelijkheid binnen de USA sterk is toegenomen, is er voor de lager betaalde functies weinig maatschappelijke erkenning en waardering. Dat slaat terug op het zelfbeeld van de werknemers. De auteur pleit voor een politiek debat dat minder over de stijging op de maatschappelijke ladder moet gaan en meer over waardigheid van arbeid. Bijvoorbeeld: wat is de bijdrage aan de samenleving van degenen die werken in de reële economie in vergelijking met degenen die werken in de financiële sector op Wall Street?

Sandel hoopt dat er een samenleving kan ontstaan, waarin alle burgers, ongeacht hun economische positie, worden gerespecteerd voor de bijdragen die ze leveren aan het algemeen welzijn, of ze nu naar de universiteit zijn gegaan of niet. Waarbij alle burgers een gevoel van zelfrespect hebben, omdat ze zien dat de samenleving hen respecteert.

Hij beschrijft niet alleen hoe we tekort schieten ten opzichte van het ideaal van meritocratie, hij maakt ook duidelijk waarom het zelfs niet een wenselijk ideaal is als het niet gecombineerd wordt met het tegengaan van grote inkomensverschillen en de creatie van zinvolle, respectabele banen voor mensen met lagere opleidingen.


Fred Verbeek

Geplaatst op

Mission Economy: A Moonshot Guide to Changing Capitalism

Auteur: Mariana Mazzucato
Uitgever: Allen Lane

Marianna Mazzucato is misschien wel de meest invloedrijke econoom van dit moment en The Times noemde haar zelfs “world’s scariest economist”. Eerder schreef ze de boeken De Ondernemende Staat en De Waarde Van Alles, waarbij ze zich respectievelijk richtte op hoe overheden innoveren en hoe waarde gecreëerd wordt. Nu heeft ze een boek geschreven waarin ze haar visie op hoe onze kapitalistische economie hervormd dient te worden uiteenzet: Een Missie Economie.

In een missie economie richten we ons niet op zoveel mogelijk economische groei, maar op het bepalen van maatschappelijke missies. Voorbeelden van zulke missies zijn het aanpakken van klimaatverandering met een Green New Deal, de coronapandemie en de grote ziektes als kanker aanpakken met sterke en innovatieve zorg, of het verminderen van ongelijkheid in digitale vaardigheden en toegang tot de digitale wereld. De inspiratie komt bij de Apollo-missie naar de maan vandaan. Deze missie liet zien hoe je met een duidelijke visie en goed leiderschap het schijnbaar onmogelijke kan bereiken.

Mazzucato bouwt voort op de ideeën van evolutionaire economen en de twee bekende John’s van de economie, John Maynard Keynes en John Kenneth Galbraith. Maar wellicht nog belangrijker is dat ze inspiratie haalt uit een diverse groep vrouwelijke collega economen en denkers (waaronder Hannah Arendt, Elinor Ostrom, Kate Raworth, Stephanie Kelton, Edith Penrose en Carlota Perez). Zo schrijft zij zelf ook ‘it is to the future young women scholars and practitioners that this book is also dedicated’.

Het boek begint met een korte uiteenzetting van wat de oorzaken voor de grote maatschappelijke problemen van vandaag zijn. Ten eerste, zitten we in de problemen doordat de financiële sector niet langer de echte economie ondersteunt en daar in investeert. In plaats daarvan financiert de financiële sector vooral zichzelf. Dit heet ook wel FIRE zoals de statistische categorie voor de financiële sector en de verzekerings- en vastgoedsector heet (Finance, Insurance, and Real Estate). Ten tweede, ontstaan er veel problemen doordat bedrijven zich steeds meer zijn gaan richten op korte termijn financiële winst. Ten derde, veroorzaken vervuilende praktijken de klimaatcrisis. En tot slot, worden problemen zelden aangepakt doordat overheden traag, afwezig of timide zijn.

De achterliggende reden dat we de grote problemen van vandaag niet aanpakken is dat we verkeerde economische theorieën, ook wel mythes, aanhangen. We denken dat bedrijven waarde creëren en risico nemen, terwijl de overheid er enkel voor is om bedrijven te faciliteren en risico weg te nemen. We denken dat de overheid enkel iets moet doen als de markt faalt. Als de markt het zelf kan moet overheid niks doen. De enkele dingen die de overheid dan toch moet doen, moet ze doen alsof ze een bedrijf is. Bedrijven zijn namelijk efficiënt en overheden bureaucratisch, dus als de overheid zoveel mogelijk lijkt op een bedrijf zal dit beter zijn. Daarnaast kan het ook handig zijn om zoveel mogelijk uit te besteden. Bedrijven blijven altijd efficiënter, dus uitbesteden zal belastinggeld besparen. Tot slot, moet de overheid vooral niet dingen bepalen of beïnvloeden. Zij zal het namelijk bijna altijd aan het foute eind hebben. Het beste wat de overheid daarmee kan doen is zo neutraal mogelijk zijn en een gelijk speelveld creëren voor het innovatieve en productieve bedrijfsleven. Deze manier van denken ligt ten grondslag aan onze onkunde om de problemen van de 21e eeuw op te lossen.

De oplossing zit hem in een nieuwe manier van denken over de economie en overheid, in andere woorden een nieuwe politieke economie. In deze manier van denken erkennen we dat waarde collectief gecreëerd wordt door het bedrijfsleven, overheden en het maatschappelijk middenveld. Overheden dienen zich te richten op het vormgeven en creëren van markten die positief bijdragen aan de samenleving, niet alleen het corrigeren van markten als iets misgaat. Organisaties, privaat maar ook publiek, moeten investeren in hun dynamische bekwaamheden om effectief te kunnen experimenteren en leren in een onzekere wereld. Financiering dient geduldig te zijn en gericht te worden op de beoogde doelen en uitkomsten. De huidige obsessieve focus op overheidsschulden en tekorten en de vraag ‘maar hoe betalen we dat’, moeten we achterlaten. Naast de risico’s en kosten, moeten nu ook de opbrengsten gesocialiseerd worden. Een eerlijke verdeling moeten we realiseren, niet door meer te herverdelen achteraf, maar door de marktuitkomsten zelf eerlijker te maken door mensen fatsoenlijk te belonen voor het werk dat zij doen en collectieve vermogensstructuren op te bouwen. Bedrijven dienen bestuurd te worden met een betekenisvol doel door alle belanghebbenden. Dus naast de aandeelhouders, moeten ook de werknemers, consumenten, de lokale gemeenschap, de bredere samenleving, natuur en aarde, mee bepalen hoe dingen gaan. De interactie tussen bedrijven en overheden dient symbiotisch, elkaar versterkend, te worden, in plaats van de huidige parasitische publiek-private ‘samenwerkingen’, waarbij het juist ten koste van de ander gaat. En tot slot, dienen burgers actief te participeren bij het vormgeven van onze economie en kiezen van maatschappelijke missies, bijvoorbeeld door middel van burgerraden.

Verschillende landen, zoals het Verenigd Koninkrijk, Zuid Africa, Brazilië en Italië, en internationale organisaties, zoals de Europese Unie, de OESO en de Verenigde Naties, maken al gebruik van Mazzucato adviezen en inzichten, en met dit boek zal haar invloed ongetwijfeld nog groter worden. Een inspirerende econoom om te blijven volgen.


Sam de Muijnck

Geplaatst op

Kapitaal in de 21ste eeuw

Auteur: Thomas Piketty
Uitgever: De Bezige Bij (2014)

Thomas Pikettys boek Kapitaal in de 21ste eeuw levert belangrijke nieuwe inzichten over de werking van kapitalistische economieën. Met name de constatering dat de rijken rijker worden doet in 2014 veel stof opwaaien.

Vermogensconcentratie

Wat de financiële crisis van 2007 en de reële crisis van de jaren daarna niet is gelukt is door het boek van Piketty in 2014 op de agenda gezet. Het is niet de eerste keer dat indringend aangetoond wordt dat de rijken steeds rijker worden en dat we met de toepassing van de neoliberale economische uitgangspunten de vermogensconcentratie enorm bevorderd hebben.

De centrale stelling van het boek is samengevat in de formule r > g: het netto rendement r op vermogen (rente, dividend en andere rendementen na aftrek van belastingen) is in de recente geschiedenis hoger geweest dan de economische groei g. In de door Piketty bestudeerde periode schommelt r meestal ergens tussen de vier en vijf procent, terwijl de groei g voor het grootste deel van de geschiedenis beneden de één procent is geweest. De formule r > g heeft tot gevolg dat de rijken rijker worden, zowel absoluut als relatief. Dit blijkt uit het feit dat het aandeel van arbeid in het nationaal inkomen daalt ten opzichte van het aandeel van kapitaal. Omdat bovendien de spaarquote hoger is voor grotere vermogens (rijke mensen geven een kleiner deel van hun geld uit aan consumptie) neemt de ongelijkheid tussen de vermogensbezitters nog sterker toe.

Uitzondering op de regel r > g

De historische uitzondering op de regel r > g is de periode vanaf ca. de Eerste Wereldoorlog. Het vermogensrendement is in deze periode sterk gedaald door een aantal factoren, waaronder de kapitaalvernietiging in de beide wereldoorlogen en de belastingen die overheden oplegden om die oorlogen mee te bekostigen. De groei steeg tegelijkertijd, met name door een explosieve bevolkingsgroei, die tegelijk het vermogen nivelleerde: meer kinderen per gezin houdt een deling van erfenissen in. De uitzonderlijke situatie van de twintigste eeuw, betoogt Piketty, is ten onrechte aangezien voor een wetmatigheid (de Kuznetscurve) en dit beeld is ook al aan het verdwijnen. Voor de eenentwintigste eeuw voorspelt hij een r van ongeveer 5%, een g eerder rond de 1,5%.

Rijken worden Rijker in de 21ste eeuw

Op de lange termijn leidt dit volgens Piketty tot een concentratie van rijkdom in de handen van zeer weinigen en tot economische instabiliteit. Dit effect is inherent aan het kapitalisme, en kan volgens Piketty enkel door overheidsingrijpen worden tegengegaan. Piketty pleit in dit boek voor een wereldwijde progressieve vermogensbelasting van tot 2%, gecombineerd met een progressieve inkomstenbelasting tot 80%.

Het is interessant op te merken dat in zijn nieuwe boek, Kapitaal en Ideologie, Piketty veel verder gaat, met progressieve jaarlijkse vermogensbelastingen van 0,1% tot wel 90% voor wie 10000 keer het gemiddelde vermogen bezit, hetgeen erop neerkomt dat “ze onmiddellijk hun vermogen door tien moeten delen”.

Een vergeten kapitaal

Eerder schreef John Huige een uitgebreide review op de site het het platform DSE. Door de grote nadruk in het boek van Piketty op vermogensconcentratie en de nefaste gevolgen voor de maatschappij wordt te snel voorbij gegaan aan de steeds verslechterende positie van een belangrijk onderdeel van Piketty’s kapitaalbegrip: het natuurlijk kapitaal.


Maarten Nijman

Geplaatst op

23 dingen die ze je niet vertellen over het kapitalisme

Auteur: Ha-Joon Chang
Uitgever: Nieuw Amsterdam Uitgevers (2010)

Van een boek met zo’n titel zou je wellicht verwachten dat het een grote tirade tegen het kapitalisme is, maar dat valt mee (of tegen, net wat jouw standpunt ook is). Het boek is geen antikapitalistisch manifest. Het is wel stevige en vrij goed onderbouwde kritiek op het vrijemarktkapitalisme.

Het voert te ver om in deze samenvatting alle 23 ‘dingen’ te behandelen die Chang als verbeterpunt opvoert. Een paar interessante willen we je graag meegeven.

Ding 1: De vrije markt bestaat helemaal niet

Het eerste ding dat ons niet wordt verteld over kapitalisme is wel een essentieel inzicht. Menig bestuurder in Nederland rept regelmatig over een beperking van overheidsingrijpen, want “de vrije markt”. Toch maakt Chang al snel duidelijk dat er allerlei wetten en regels zijn die deze vrije markt begrenzen. En dat zijn regels waar we eigenlijk heel blij mee zijn. Denk aan regels en wetten met betrekking tot kinderarbeid, immigratie, drugs- en wapenhandel en arbeidsvoorwaarden.

Ding 20: Gelijke kansen zijn misschien niet eerlijk

We slaan er even een paar over. Chang zegt bij ding 20 dat gelijkheid van kansen alleen niet genoeg is. Volgens hem moeten er een ondergrens zijn in de vorm van bestaanszekerheid, zoals minimumloon, onderwijs of gezondheidszorg. Pas als je die voorwaarden organiseert, is er sprake gelijk(er) kansen voor mensen in verschillende leefomstandigheden.

Andere dingen

En zo zijn er nog veel meer dingen, inderdaad 23, om over na te denken. Zoals de constatering dat de Verenigde Staten niet de hoogste levensstandaard ter wereld heeft (het ligt er maar net aan wat je meet), of dat meer onderwijs alleen een land niet rijker maakt. En wat te denken van de constatering dat wat goed is voor General Motors niet per se goed is voor de Verenigde Staten.

Op de voorpagina van het Nederlandstalige boek staat “Chang weet elk idee dat wij over economie hebben op z’n kop te zetten”. En dat is natuurlijk een warme aanbeveling om dit boek te lezen!


Maarten Nijman

Geplaatst op

The Economics of Belonging

A Radical Plan to Win Back the Left Behind and Achieve Prosperity for All

Auteur: Martin Sandbu
Uitgever: Princeton University Press

In The Economics of Belonging houdt de Financial Times journalist Martin Sandbu een vurig, onderbouwd en toegankelijk betoog dat de sociale verdeeldheid opgelost kan worden door een nieuwe economische beleidsconsensus.

De afgelopen tijd, zeker sinds de coronacrisis maar ook al daarvoor, wordt gekenmerkt door woede, wantrouwen en wanhoop. De politieke polarisatie en successen van autoritaire en nationalistische populisten in verschillende landen verzwakken in toenemende mate de democratische rechtsstaat.

Sandbu beargumenteert dat de onderliggende oorzaak van deze politieke problemen groeiende economische ongelijkheid is. De oorzaak hiervan is volgens Sandbu niet de globalisering, zoals vaak beweerd wordt. Het probleem ligt hem in een halve eeuw slecht economisch beleid. De oplossing zit hem dan ook niet in nationalisme en grenzen sluiten, maar in ander economisch beleid voeren.

Wat is een ander economisch beleid?

Voor de oplossing haalt Sandbu inspiratie uit het Scandinavische model en de naoorlogse periode met haar Keynesiaanse sociale markteconomie. Niet om deze exact te kopiëren, wat ongetwijfeld niet zal lukken. Wel kunnen we ervan leren dat zowel economische vooruitgang en meer gelijkheid, als internationale openheid en sociale cohesie, samengaan in plaats van elkaar ondermijnen.

Wat stelt hij dan precies voor? Een hoger minimumloon, een universeel basisinkomen, meer medezeggenschap voor werknemers in bedrijven, hogere en effectievere belasting op vermogen, winsten en vervuiling, gratis onderwijs voor iedereen, actief en sturend fiscaal en monetair beleid, strengere internationale arbeids- en milieuafspraken en investeringen in de fysieke en sociale infrastructuur van economisch achterblijvende regio’s.

Hij hoopt dat deze inzichten kunnen leiden tot een nieuw breed gedragen beleidsconsensus, net als dat Keynesiaanse en neoliberale ideeën eerder werden uitgedragen door zowel liberale als sociaal democratische en christen democratische politici. In andere woorden, dit is niet een links of rechts verhaal, maar een nieuwe basis voor economisch beleid waar elke politieke stroming haar eigen draai, invulling en uitleg aan kan geven.

Kortom, een vurig pleidooi voor ander economisch beleid zodat iedereen mee profiteert en een plek heeft in de economie.


Sam de Muijnck

Geplaatst op

Welzijnseconomie

Auteur: Nicky Pouw
Uitgever: Amsterdam University Press, 2020

Nicky Pouw brengt dit boek uit in het jaar van Corona. Dat maakt de roep om onze economie anders in te gaan richten alleen maar urgenter. Het boek behandelt enerzijds de redenen waarom we de economie grondig moeten herzien. In het boek geeft Pouw tien redenen waarom onze economie moet veranderen.

Het blijft niet bij constateringen. Nicky Pouw komt ook met een doordachte aanpak van de problemen en ze stelt een matrix voor waarin zij het menselijk welzijn in het centrum van de economie plaatst, in plaats van economische groei. 

Het probleem

Het beleid dat wordt gebaseerd op de dominante neoklassieke economie stelt een enorm vertrouwen in groei van de economie, die wordt uitgedrukt in één getal: het BBP. De problemen van groei komen aan het ligt wanneer er een crisis toeslaat. Op dat moment ontdekken we gevaren: een fragiel evenwicht, bijvoorbeeld in economische groei of tussen vraag en aanbod, wordt verstoord en dit brengt met risico’s met zich mee voor bijvoorbeeld de volksgezondheid of internationale veiligheid.

Het welzijn nader uitgewerkt

In plaats van economische groei staat het welzijn dat mensen zelf en in relatie tot hun omgeving nastreven, centraal. Welzijn is een breder begrip dan welvaart en kent een materiële, relationele en subjectieve dimensie.

  • De materiële dimensie betreft het streven van mensen naar materiele zaken, maar denk daarbij ook aan bijvoorbeeld een opleiding en inkomen. Hierbinnen valt dus de basis van bestaanszekerheid.
  • De relationele dimensie gaat over hoe mensen gebruik maken van sociaal kapitaal en hoe ze zich verhouden tot de natuur om welzijn te realiseren.
  • De subjectieve dimensie betreft hoe mensen hun waarden en normen bepalen en hoe zij kwaliteit van leven evalueren.

Op basis van deze dimensies komt Pouw in haar boek tot een set van drie welzijnseconomie matrices (WEM’s). Aan de hand hiervan kunnen economen onderzoeken hoe wij bij het maken van economische keuzen al deze dimensies een rol kunnen laten spelen. De Welzijnseconomie Matrix biedt daarmee een afwegingskader om economische beslissingen inzichtelijk te maken. Dat de matrices nog niet op operationeel zijn ingevuld kan de auteur niet worden verweten: dit is een breed maatschappelijk debat dat we nu moeten opstarten.


Maarten Nijman

Geplaatst op

Donut Economie

Auteur: Kate Raworth
Uitgeverij: Nieuw Amsterdam, 2017

Raworth begint haar boek met verschillende voorbeelden van de wereldwijde opstand in het economie-onderwijs. Zo beschrijft ze bijvoorbeeld hoe studenten uit protest massaal het college van Gregory Mankiw, de auteur van het meest gebruikte boek in de macro-economie, uitliepen. Bij geen andere wetenschappelijke discipline heeft zich ooit een dergelijk protest voorgedaan. Met andere woorden, er is behoefte aan fundamentele verandering in het economie-onderwijs.

Volgens Raworth zijn de universiteiten en tijdschriften die de economische ‘top’ vormen degenen die het minst tot verandering bereid zijn: zij blijven vasthouden aan het smalle neoklassieke denkkader. Recent onderzoek naar bacheloropleidingen in Nederland toont aan dat neoklassieke economische theorie ook hier nog steeds domineert. Slechts 23,8 procent van de tijd wordt besteed aan andere economische scholen.

Donut

Maar Raworth neemt het masker af van het huidige economisch denken. In heldere taal legt ze uit waarom de focus op BBP-groei, neoklassieke economische theorie en neoliberalisme in de 21e eeuw niet meer voldoen. Daarnaast herdefinieert ze de taak van economen: economen moeten in haar ogen niet langer hun tijd besteden aan het ontdekken van “wetten”, maar zich richten op het ontwerpen van distributieve en regeneratieve systemen.

Afbeeldingen staan centraal in het betoog van Raworth, en met reden. Die moeten namelijk een bijdrage leveren aan de transitie van ‘oud’ naar ‘nieuw’ economisch denken. De belangrijkste visualisatie is deze doughnut, die het Bruto Binnenlands Product zou moeten vervangen als graadmeter voor de welvaart in een land:

afbeelding van Oxfamblogs

De binnenste ring definieert elf basisvoorzieningen waar ieder mens recht op heeft; de buitenste ring geeft negen planetaire grenzen weer. Volgens Raworth is de doelstelling van de mensheid in de 21e eeuw om binnen het ‘rechtvaardige en veilige’ deel van de doughnut te komen en te blijven. Naast de donut komt Raworth met nog zes nieuwe visualisaties voor economen in de 21e eeuw; de meeste zijn reeds te vinden op haar website.

Ontmaskering

Een van de scherpste passages is de ontmaskering van de claim van waardevrije economische theorie. Raworth gaat terug naar onder andere Jeremy Bentham (1748-1832), William Stanley Jevons (1835-1882) en Léon Walras (1834-1910). Die laatste twee gebruikten Bentham’s filosofie van het utilitarisme als basis voor de economische theorie die tegenwoordig de neoklassieke wordt genoemd.

Raworth legt niet alleen uit hoe deze theorie aanneemt dat ieder mens op rationale wijze zijn of haar onverzadigbare behoeften probeert te vervullen (homo economicus), maar laat ook zien hoe deze theorie uiteindelijk verheven is tot een normatief model voor het gedrag van economische actoren: Individuen en bedrijven maximaliseren namelijk niet alleen respectievelijk hun nut en hun winst (descriptief), maar volgens de neoklassieke economie moeten ze dit ook doen (prescriptief). Neoklassieke theorie is dus niet waardevrij, zoals soms wordt gesteld; het is juist normatief.

Om nieuw economisch denken te realiseren, stelt Raworth voor het nauwe mensbeeld van de homo economicus te vervangen door één dat gebaseerd is op wederkerigheid, veranderende waarden, onderlinge afhankelijkheid en verbondenheid met de natuur.

Ook stelt Raworth voor niet langer te wachten op het moment waarop economische groei vanzelf ongelijkheid oplost. Dit moment, zo stelt ze, zal simpelweg nooit komen. In plaats daarvan oppert Raworth de economie ‘distributief’ in te richten, door onder andere de implementatie van een maximum inkomen, nieuwe (juridische) organisatiestructuren, verschillende manieren om kennis gemeenschappelijk te maken, een kortere werkweek en een wereldwijd belastingsysteem voor bedrijven.

Planetair huishouden

Raworth toont inzicht door te stellen dat sommige van haar belastingvoorstellen op dit moment onhaalbaar klinken en vervolgens te benadrukken dat veel ooit onhaalbare ideeën — bijvoorbeeld de afschaffing van slavernij en kiesrecht voor vrouwen — inmiddels onvermijdelijk zijn gebleken. Raworth verwacht dat de 21e eeuw de eeuw van het ‘planetaire huishouden’ wordt, en dat globale belastingheffing daarin onvermijdelijk gaat zijn.

Tot slot moet de economie volgens Raworth niet alleen distributief zijn, maar ook regeneratief. Dus niet ‘nu groeien en later opruimen’, maar meteen het goede doen. We moeten dus zo spoedig mogelijk van een degeneratieve industriële economie naar een regeneratieve circulaire economie.

Om zo’n economie te bereiken is het nodig dat bedrijven en financiers hun doelen bijstellen: het doel dient niet langer winstmaximalisatie of maximale aandeelhouderswaarde te zijn. In plaats daarvan moeten we naar een waarde die gedreven wordt door ambitie en langetermijndenken. Voor de 21e-eeuwse econoom ziet Raworth een rol weggelegd in het ontwerpen van economisch beleid dat dit mogelijk maakt.

Doughnut Economics is een meesterlijk boek over nieuw economisch denken en de perfecte handleiding voor studenten om met hun (neoklassiek geschoolde) economische professoren in gesprek te gaan. Lezen dus.


Maarten Nijman